Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde
Find NVKC on TwitterFind NVKC on FacebookFind NVKC on YouTube

Lichaamsvloeistoffen

Bloed

Het meest bekende menselijk materiaal wat onderzocht wordt, is toch wel bloed. Bloed is een vloeistof met een zeer complexe samenstelling.

Bloed bestaat uit ca. 55% bloedplasma (=bloedvloeistof) en ca. 45% bloedcellen.
Als je bloed in een buis laat stollen noem je de bloedvloeistof geen plasma, maar serum.

Plasma bestaat voor ca. 90% uit water en voor de rest uit eiwitten, zouten (mineralen), voedingsstoffen (bijv. glucose = suiker), afvalstoffen en hormonen.
De bloedcellen worden onderverdeeld in erytrocyten (=rode bloedcellen), leukocyten (=witte bloedcellen) en trombocyten (=bloedplaatjes).

De bloedafname

Er zijn, wat betreft de samenstelling van het bloedmonster, 3 manieren om bloed af te nemen (te prikken):

  • Capillair bloed (uit de haarvaatjes van vingertop, oorlel of babyhieltje)
  • Veneus bloed (aderlijk bloed, meestal uit de ader van de elleboogplooi)
  • Arterieel bloed (slagaderlijk bloed, meestal uit de liesslagader)

Capillair en veneus bloed wordt meestal door ervaren doktersassistenten of analisten afgenomen; arterieel bloed wordt altijd door een arts afgenomen.
Capillair en veneus bloed wordt gebruikt voor allerlei klinisch chemische, hematologische, immunologische en microbiologische bepalingen; het zuurstofrijke arteriele bloed wordt in enkele gevallen gebruikt voor klinisch chemisch onderzoek.

Verder wordt veneus bloed ook gebruikt voor chromosomenonderzoek.
Als men plasma nodig heeft voor een onderzoek moet aan de prikbuis een antistollingsmiddel (=anticoagulans) toegevoegd worden.

Voor sommige bepalingen is het nodig dat de patient nuchter geprikt wordt, d.w.z. dat hij een groot aantal uren voor het prikken niets mag eten en alleen water mag drinken. Dat komt omdat sommige stoffen direct na het eten van voedsel in verhoogde concentratie in het bloed voorkomen. Dan zou de arts verkeerde conclusies kunnen trekken. Het gaat hier vooral om glucose (= een suiker) en triglyceriden (= een vet).

Urine

Urine bevat allerlei stoffen die door de nieren uit het bloedplasma zijn verwijderd. De samenstelling van urine kan ons iets leren over het functioneren van de nieren en over de samenstelling van het bloedplasma.
Voor routine-onderzoek gebruikt men bij voorkeur verse ochtendurine, omdat oude urine troebel kan worden door bacteriegroei. Bij infecties aan de urinewegen wordt urine onderzocht op bacterien.

Hersenvocht

Hersenvocht (= liquor cerebrospinalis) bevindt zich in de hersenen en in het ruggemerg.
Het is een heldere kleurloze vloeistof, die wordt verkregen door een punctie tussen twee lendewervels. De samenstelling van liquor kan iets zeggen over de ziekten in de hersenen.
Ook hier kan onderzoek gedaan worden naar bacterien.

Maagsap

De nuchtere maaginhoud wordt verkregen door hevelen of opzuigen (= sonderen). Maagsap is sterk zuur. Een overmatige zuurproductie kan tot weefselbeschadigingen leiden. In het maagsap wordt soms ook gezocht naar bacteriën, die een rol kunnen spelen bij de vorming van maagzweren. (Dit zijn overigens geen echte zweren zoals iedereen die kent, maar meer beschadigingen van het weefsel.)

Vruchtwater

Vruchtwater (= amnionvocht) wordt soms onderzocht om iets te weten te komen over de gezondheid van de ongeboren baby. Om vruchtwater te verkrijgen maakt men een punctie door de buikwand en de baarmoederwand (vruchtwaterpunctie).

Ontlasting

Ontlasting (= feces) wordt soms onderzocht om de spijsvertering te controleren of om inwendige bloedingen op te sporen. Het is normaal dat er in ontlasting bacterien zitten. Hier wordt echter vaak naar bacterien gezocht die in normale ontlasting niet voor mogen komen. Ook wordt soms naar wormeieren gezocht.